Algemeen
De varenrouwmuggen vormen de familie van de Sciaridae. De soorten die de meeste schade aan gewassen veroorzaken, behoren tot de geslachten Bradysia en Lycoriella. Lycoriella-soorten worden met name aangetroffen in de commerciële champignonteelt, waar ze kunnen leiden tot enorme schade.
Varenrouwmuggen zijn gewoonlijk te vinden in een vochtige omgeving. In kassen treden ze zeer algemeen op en ze komen over de hele wereld voor. Alhoewel varenrouwmuggen over het algemeen weinig kwaad kunnen voor gezonde planten, vormen ze met name een probleem in stekmateriaal en ander jong plantgoed.
Levenscyclus en uiterlijk van varenrouwmuggen
Varenrouwmuggen doorlopen de volgende ontwikkelingsstadia: eistadium, 4 larvenstadia, een popstadium en het volwassen stadium. De adult is een 1-5 mm lange, donkergrijze vlieg met lange antennen. Hun poten zijn relatief lang en hun vleugels zijn duidelijk geaderd. De muggen hebben een kleine kop met zuigende monddelen. Ze nemen gedurende hun korte leven echter vrijwel geen voedsel op. De mannetjes zijn meestal kleiner dan de vrouwtjes. Het zijn geen snelle vliegers en ze hebben een voorkeur voor donkere vochtige plaatsen waar veel organisch materiaal aanwezig is. Ze kunnen het hele jaar door optreden.
De eieren zijn zeer klein (0,1 tot 0,25 mm) en geelachtig wit van kleur. De eieren worden gelegd op het bodemoppervlak vlak bij plantenwortels. De larven kunnen 5 tot 12 mm groot worden, met een dikte van 0,5 tot 1,5 mm. Ze hebben een opvallende zwarte kop en geen poten. De kop heeft kauwend-bijtende monddelen. De larven verpoppen zich in kleine holtes in de grond. De poppen zijn wit, maar worden later geel tot bruin. Het uiteinde van de pop blijft beweeglijk.
Schadebeelden
De larven van varenrouwmuggen voeden zich voornamelijk met dood organisch materiaal en de schimmels die daarop groeien, maar sommige soorten kunnen ook levend plantenmateriaal eten. De volwassen muggen geven de voorkeur aan een vochtige omgeving en worden aangetrokken tot allerlei al dan niet ziekteverwekkende micro-organismen om er hun eieren bij te leggen.
Indirecte schade wordt veroorzaakt doordat de larven schimmelziekten zoals Fusarium, Botrytis en Verticillium overbrengen van zieke naar gezonde planten.
Directe schade ontstaat wanneer de larven aan de wortels van jonge planten knagen. Jonge larven voeden zich voornamelijk met rottend plantenmateriaal, en met algen en schimmels die in of op de grond aanwezig zijn. Ze kunnen echter ook wortelharen en zacht wortel-, stengel- en bladweefsel eten. Latere stadia kunnen zelfs eten van plantenstengels. De aangevreten plekken zijn invalspoorten voor allerlei pathogene schimmels. Doordat de larven zich nauwelijks verplaatsen, komt afsterving meestal pleksgewijs voor. Jonge planten die veel water krijgen en vochtig blijven, lopen extra gevaar.