Algemeen
Pythium wordt beschouwd als een ‘zwakteparasiet’, die alleen planten kan besmetten wanneer ze te lijden hebben onder suboptimale omstandigheden of stress: te veel water, te hoge of te lage temperaturen of plotselinge temperatuurwisselingen.
Pythium aphanidermatum komt vooral voor bij een relatief hoge temperatuur van de bodem of het irrigatiewater. Pythium aphanidermatum komt meestal voor bij jonge planten, en de schade is ernstiger bij jonge gewassen.
Levenscyclus en uiterlijk van de kiemplantenziekte
Pythium behoort tot de oömyceten, een aparte groep micro-organismen, en is dus geen echte schimmel. Hij overleeft in de vorm van oösporen. Dit zijn rustsporen die bestand zijn tegen ongunstige omstandigheden, met name uitdroging. Ontkieming van de oösporen wordt gestimuleerd door stoffen die worden uitgescheiden door de wortels van een gevoelige waardplant in de buurt. De oösporen ontkiemen en vormen de zogeheten sporangia, waaruit vervolgens zwermsporen voortkomen. Zwermsporen zijn sporen met zweepharen, waarmee ze zich kunnen voortbewegen in water. De zwermsporen worden aangetrokken tot chemische stoffen die worden uitgescheiden door de groeiende wortels van jonge planten en gaan er via het grondwater heen. Ze infecteren de wortels via de kleine wonden waar de zijwortels worden gevormd, of via andere kleine beschadigingen.
Op de geïnfecteerde plant ontstaan nieuwe sporangia met zwermsporen, waarmee de ziekte zich kan verspreiden naar naburige planten.
De zwermsporen verspreiden zich in het water, zodat deze ziekte zich het snelst uitbreidt onder natte omstandigheden met veel (>70%) water in de bodem of het substraat.
Oösporen worden verspreid via bodemdeeltjes die door mensen of machines worden verplaatst. Pythium kan zeer goed overleven in de bodem of het substraat in de afwezigheid van planten. Veel soorten zijn volledig saprofytisch en brengen dus geen schade toe aan planten.
Schadebeelden
Pythium tast wortels aan, met name die van kiemplanten. Geïnfecteerde planten blijven achter in groei. Kiemplanten vallen weg, vandaar de naam kiemplantenziekte. De bladeren van iets oudere planten verliezen hun turgor of de bladpunten ervan worden geel, bijvoorbeeld bij bloembollen. In eerste instantie herstellen de planten zich 's nachts, maar later verwelken ze definitief. Bij potplanten vallen de bloemknoppen af. De zijwortels rotten weg en er blijft een zeer beperkt wortelstelsel over. Vlak bij de grond/het substraat wordt de plant bruin. Kenmerkend voor een Pythium-infectie is dat de buitenkant van de wortelschors eenvoudig kan worden afgekrabd met een vingernagel.
Schadebeelden
Preventie van kiemplantenziekte
- Gebruik resistente rassen of ent op tolerante rassen
- Gebruik schoon plantgoed
- Zorg voor gelijkmatige groei
- Geef niet te veel water
- Geef niet te veel stikstof, aangezien dit de ziekte bevordert
- In bedekte teelten:
- Vermijd hoge temperaturen direct na het planten. Gebruik geen koud of extreem warm irrigatiewater. Houd het watergehalte van het substraat onder 70% en zorg voor een goede drainage
- Ontsmet recirculerende voedingsoplossingen
- Vergroot de afstand tot het substraat aan het begin door hogere substraatblokken te gebruiken voor de kiemplanten
- In veldgewassen:
- Gebruik geen akkers met onvoldoende drainage of verbeter de drainage vóór het planten/zaaien.
Voorkom plantenziekten door te zorgen voor een optimale groei, ontwikkeling en weerbaarheid van het gewas.