Algemeen
De tomatenmineervlieg (Liriomyza bryoniae) is een insect met vele waardplanten. Deze mineervlieg komt onder andere voor in Noord-Afrika, Europa en het noorden van Azië. In warmere gebieden wordt het insect buiten aangetroffen, maar in gematigde gebieden komt het alleen voor in bedekte teelten.
De tomatenmineervlieg komt al tientallen jaren in kassen voor. Sinds de jaren zestig is het een algemene plaag, vooral in paprika, sla, meloen, chrysant en gerbera.
Levenscyclus en uiterlijk van de tomatenmineervlieg
Mineervliegen doorlopen de volgende ontwikkelingsstadia: ei, drie larvenstadia, een popstadium en het volwassen stadium. Volwassen mineervliegen zijn kleine, geel met zwart gekleurde vliegjes van hooguit enkele millimeters. Een volwassen vrouwtje maakt met haar getande legboor een gaatje om zich te voeden of om eieren te leggen, gewoonlijk aan de bovenkant van het blad. Eistippen zijn ovaal en moeilijk te onderscheiden van voedingsstippen.
Larven van Liriomyza bryoniae zijn doorzichtig wit van kleur, oudere larven hebben een gele kop. Als de larve uit het ei komt, begint hij direct met eten. De larve vreet zich een weg door het bladmoes en vormt daarmee een mijn in het blad. De buitenste lagen van het blad en de stengel blijven intact. Kort voor het verpoppen bijt de volgroeide larve met zijn monddelen een sikkelvormig gat in het blad. Na ongeveer een uur kruipt hij uit het blad en laat zich op de grond vallen. Dit gebeurt vroeg in de ochtend. De larve kruipt in de grond om zich te verpoppen. Een klein percentage van de larven blijft aan het blad hangen en verpopt zich daar, soms aan de bovenkant, maar vaker aan de onderkant van het blad. Wanneer de larve in het late derde stadium vlak voor het verpoppen uit zijn mijn komt, wordt hij voorpop genoemd. Dit stadium duurt slechts een paar uur.
Schadebeelden
Mineervliegen veroorzaken zowel directe als indirecte schade aan planten. De meeste directe schade wordt veroorzaakt door de mijnen die de larven vormen. Dit leidt tot verdroging, vroegtijdig bladverlies en cosmetische schade. In (sub)tropische gebieden kan dit leiden tot verbranding van vruchten zoals meloen en tomaat. Door bladverlies vermindert ook de opbrengst van het gewas. Bij volgroeide planten van vruchtgroentegewassen kan echter een aanzienlijke hoeveelheid blad beschadigd worden voordat oogstreductie optreedt.
Oudere larven maken bredere mijnen. Ook voedingsstippen veroorzaakt door volwassen vrouwtjes kunnen de opbrengst van een gewas verminderen. Dit is met name van belang in sierteeltgewassen. Bij andere gewassen speelt schade door voedingsstippen normaal gesproken een minder grote rol. Zaailingen en jonge planten kunnen totaal vernield worden als gevolg van de directe schade door mineervliegen.
Er ontstaat indirecte schade als pathogene schimmels of bacteriën het plantenweefsel binnendringen via de voedingsstippen.