Algemeen
De aardappeltopluis (Macrosiphum euphorbiae) is van Noord-Amerikaanse herkomst, maar is nu wereldwijd verspreid. De soort heeft een voorkeur voor Solanaceae, aardappel in het bijzonder, maar is aangetroffen op meer dan 200 plantensoorten uit meer dan 20 families. In kassen worden allerlei groente- en siergewassen gekoloniseerd, waaronder tomaat, aubergine en roos.
Levenscyclus en uiterlijk van de aardappeltopluis
Bladluizen hebben een ingewikkelde levenscyclus, met zowel gevleugelde als ongevleugelde adulten. De bladluizen vertonen ook een grote verscheidenheid in kleur. Bij ongeslachtelijke voortplanting worden de bladluizen geboren als jonge nimfen. Ze beginnen zich meteen te voeden met plantensap en groeien snel. Bij geslachtelijke voortplanting leggen de bladluizen eieren die overwinteren. In kassen planten ze zich ook ongeslachtelijk voort, waarbij onbevruchte levendbarende vrouwtjes steeds nieuwe generaties met vrouwtjes voortbrengen. Bladluizen vervellen vier keer voordat ze het volwassen stadium bereiken. Elke keer blijft er een witte vervellingshuid achter die hun aanwezigheid in het gewas verraadt.
De volwassen aardappeltopluis is slank en heeft lange, groene sifonen, lange poten en een lange cauda. Meestal zijn de adulten groen, maar soms roze of rood (met name in tomaat), afhankelijk van de voedselbron. Zelfs de gevleugelde vorm kan rood gekleurd zijn.
Ongevleugelde aardappeltopluizen zijn 1,7-3,6 mm groot en langgerekt, en ze hebben een donkere lengtestreep op de rug. Bij de groene exemplaren is deze streep donkergroen en bij de roze exemplaren donkerrood. Deze lengtestreep is een specifiek kenmerk van de aardappeltopluis en is vooral bij de nimfen duidelijk te zien. Onvolwassen exemplaren zijn bedekt met een dun laagje witachtig grijze was. Als deze bladluizen worden aangeraakt, laten ze zich onmiddellijk van de plant vallen.
Schadebeelden
De nimfen en adulten onttrekken voedingsstoffen aan de plant en verstoren de groeihormonenbalans. Hierdoor wordt de groei geremd en ontstaan er afwijkende bladeren of, wanneer de aantasting vroeg in het seizoen optreedt, kunnen jonge plantjes zelfs dood gaan. Door de groeiremming en het afvallen van aangetaste bladeren vermindert de opbrengst.
Plantensap is rijk aan suiker, maar arm aan eiwitten. Hierdoor moeten bladluizen veel sap opnemen om voldoende eiwitten binnen te krijgen. De overtollige suiker wordt door de bladluizen in de vorm van honingdauw weer uitgescheiden, waardoor het gewas en de vruchten kleverig worden. Op de suikers kunnen zwarte roetdauwschimmels (Cladosporium spp.) groeien die de vruchten of siergewassen vervuilen, waardoor deze onverkoopbaar worden. Tevens neemt de fotosynthese van de bladeren af, waardoor de productie daalt.