Transeius montdorensis is een roofmijtensoort die gebruikt wordt bij biologische plaagbestrijding. Deze roofmijten staan bekend om hun effectiviteit bij het bestrijden van trips, witte vlieg, spint en roestmijt. Transeius montdorensis vertoont roofgedrag en jaagt actief op eieren, larven en nimfen van plagen. Dit draagt bij aan de verstoring van de levenscyclus van de plaag. Als natuurlijke vijand van verschillende plagen speelt Transeius montdorensis een belangrijke rol in IPM-strategieën.
Biologische bestrijding met Transeius montdorensis
Transeius montdorensis wordt gebruikt voor de bestrijding van de volgende plagen:
Transeius montdorensis mijten zijn actief op zoek naar en prederen op jonge larven van verschillende tripssoorten en eieren en larven van witte vlieg. De roofmijt heeft ook een effect op alle stadia van andere mijten (bijv. Fruitspintmijt, Panonychus ulmi) en roestmijten.
Transeius montdorensis in flessen
De roofmijt Transeius montdorensis is verkrijgbaar in een fles (Montdo-Mite).
- De fles licht draaien en schudden voor gebruik
- Druk op het midden van de dop om de doseeropening te openen
- Strooi het materiaal voorzichtig uit op de bladeren
- Zorg dat het materiaal na introductie minimaal enkele uren op de bladeren blijft liggen
- Kan ook worden toegepast met (Mini)-Air(o)bug
De dosering van Montdo-Mite hangt af van het klimaat, het gewas en de plaagdruk en moet steeds aan de specifieke situatie worden aangepast. Begin met de introductie zodra de eerste plaaginsecten in het gewas worden waargenomen. De introductiedoseringen variëren gewoonlijk tussen 25-300 per m2/uitzetting. Het uitzetten dient een- of tweemaal te worden herhaald tot de plaag is bestreden. Raadpleeg een consultant van Koppert of van een erkende distributeur van Koppert-producten voor advies over de beste strategie voor uw situatie.
Transeius montdorensis in kweekzakjes
De roofmijt Transeius montdorensis is ook verkrijgbaar in kweekzakjes (Montdo-Mite Plus). In dit geval vermenigvuldigen de roofmijten zich in het zakje en verspreiden ze zich in het gewas over een periode van enkele weken.
- Zakjes ophangen op beschutte plekken in het gewas, niet in direct zonlicht
- Zakjes zijn al voorzien van een uitloopgaatje
- Zakjes alleen vastpakken aan de kartonnen rand aan de bovenzijde van de verpakking om beschadiging van de roofmijten te voorkomen
De dosering van Montdo-Mite Plus hangt af van het klimaat, het gewas en de plaagdruk en moet steeds aan de specifieke situatie worden aangepast. Begin preventief met de introductie of zodra de eerste plaaginsecten in het gewas worden waargenomen. Gebruik ten minste 4.000 zakjes per ha en hang ze steeds met evenveel tussenruimte in het gewas. Het uitzetten moet na 4 weken worden herhaald als de plaag niet onder controle is. Raadpleeg een consultant van Koppert of van een erkende distributeur van Koppert-producten voor advies over de beste strategie voor uw situatie.
Beste omstandigheden voor het gebruik van Transeius montdorensis
Transeius montdorensis is het meest effectief bij temperaturen tussen 20 en 32°C (68 en 90°F). Deze is niet effectief bij temperaturen lager dan 15°C/59°F. Transeius montdorensis is gevoelig voor een relatieve luchtvochtigheid lager dan 70%.
Voedingsgedrag van Transeius montdorensis
De roofmijt prikt de prooi aan en zuigt de inhoud eruit. Naast witte vlieg eet Transeius montdorensis ook diverse andere kleine organismen, zoals trips, spintmijt en weekhuidmijten. Ze kunnen zich ook voeden met stuifmeel, wat handig is in bijvoorbeeld paprika, aangezien de roofmijt zich in het gewas kan vestigen voordat de plaag verschijnt. Transeius montdorensis eet met name jonge (witte) eieren, pas uitgekomen larven (‘crawlers’) en wittevlieglarven van het tweede stadium. Bij 25°C legt een volwassen vrouwtje van Transeius montdorensis onder optimale omstandigheden twee eieren per dag op eieren van Trialeurodes vaporariorum als voedselbron.
Levenscyclus van Transeius montdorensis
De levenscyclus van Transeius montdorensis bestaat uit de volgende stadia: ei, larve, protonimf, deutonimf en adult. De eieren bevinden zich meestal aan de onderkant van de bladeren. Ze zijn ovaal, wit en hebben een doorsnede van ongeveer 0,14 mm. De larven hebben zes poten, hebben dezelfde kleur als de eieren en zijn slechts enigszins groter. De larven van Transeius montdorensis hebben voedsel nodig. Hebben ze geen toegang tot voedsel, dan ontwikkelen ze zich zeer traag en is de mortaliteit aanzienlijk. De nimfen zijn groter dan de larven, hebben acht poten en zijn witachtig geel. De volwassen mijten hebben acht poten, zijn doorschijnend wit van kleur en hebben een plat, langwerpig lichaam. Ze zijn ca. 0,4 mm groot. De mannetjes zijn kleiner dan de vrouwtjes. De mijten zijn zeer beweeglijk en zoeken actief naar voedsel aan de onderkant van de bladeren. Hun kleur varieert naargelang de prooi die ze eten, van bijna doorzichtig witachtig tot ondoorzichtig wit of geel. Door hun formaat en kleur zijn ze lastig te vinden in het gewas.