


Algemeen
De citruswolluis (Planococcus citri) komt over de hele wereld voor en heeft veel verschillende waardplanten. Deze wolluis vormt in gematigde gebieden een probleem in bedekte teelten, en in de tropen en subtropen in buiten geteelde gewassen. Het insect veroorzaakt vooral schade in fruitbomen en siergewassen, met name in potplanten, zoals ficus, palmen, schefflera, croton en kalanchoë, maar ook in roos en gerbera. Daarnaast kan de citruswolluis (Planococcus citri) ook optreden in komkommer, meloen en aubergine.
Levenscyclus en uiterlijk van de citruswolluis
Volwassen vrouwtjes van Planococcus citri zijn 2,5-4 mm lang en 2-3 mm breed. Van bovenaf gezien zijn ze ovaal van vorm. Het zijn zachte insecten, bedekt met een witte, wasachtige stof. Ze bewegen nauwelijks. Ze zijn van andere wolluizen te onderscheiden doordat ze 18 paar relatief korte wasdraden aan de rand van hun lichaam bezitten en aan de achterzijde twee staartfilamenten die niet veel langer zijn. Deze staartfilamenten zijn altijd korter dan één vijfde van de lichaamslengte. Doordat ze weinig was produceren, is het lichtgele tot rozebruine lichaam van de luis zichtbaar door de wasbedekking heen. Vaak loopt er een donkerder gekleurde lengtestreep over het lichaam.
De volwassen mannetjes leven kort en zijn vaak lastig te vinden. Ze zijn kleiner dan de vrouwtjes, hebben twee paar vleugels en twee lange staartfilamenten. Hun enige taak is het bevruchten van vrouwtjes. Zodra het mannetje uit zijn cocon komt, gaat hij op zoek naar een vrouwtje. Een bevrucht vrouwtje legt enkele honderden eieren in een langwerpige, katoenachtige eizak die bestaat uit witte wasdraden. Als de eieren gelegd zijn, verschrompelt het vrouwtje en gaat ze dood. Uit een ei ontwikkelt zich het eerste nimfenstadium. Deze nimfen in het eerste stadium worden in het Engels ‘crawlers’ (kruipers) genoemd. In dit stadium zijn de wolluizen zeer actief op zoek naar nieuwe voedselplekken. Ze kunnen zich over redelijke afstanden binnen de plant verplaatsen. De mannelijke nimf hecht zich in dit stadium vast aan de plant, terwijl de vrouwelijke nimf gedurende de gehele ontwikkeling mobiel blijft. Een mannelijke nimf vormt na het tweede nimfenstadium een donkerbruine ‘voorpop’, waaruit zich al snel een pop ontwikkelt, die in een witte katoenachtige cocon zit. De vrouwtjes veranderen weinig van vorm. Er volgen nog een tweede en derde nimfenstadium, waarna ze geslachtsrijp worden. Wanneer de vrouwtjes volwassen zijn geworden, gaan ze al snel een seksferomoon uitscheiden om mannetjes aan te trekken. De mannetjes vliegen normaal gesproken alleen vroeg in de ochtend.
Schadebeelden
De meeste wolluissoorten zuigen aan de bovengrondse delen van de plant, en sommige soorten onttrekken hun voedsel aan wortels of zijn galvormers. Enkele soorten kunnen ook schadelijke virussen overdragen.
Wolluizen veroorzaken op verschillende manieren schade aan het gewas:
De nimfen en vrouwtjes zuigen plantensap op. Hierdoor wordt de groei belemmerd en ontstaat er misvorming en/of vergeling van het blad, soms gevolgd door bladverlies. Het resultaat is verminderde fotosynthese en dus lagere opbrengst. Bloemen en vruchten vallen vaak af.
Plantensap is rijk aan suiker, maar arm aan eiwitten. Daarom moeten wolluizen veel sap opnemen om voldoende eiwitten binnen te krijgen. De overtollige suiker scheiden ze uit in de vorm van honingdauw. Hierop groeien vaak zwarte roetdauwschimmels (Cladosporium spp.) Samen met de witte, wasachtige afscheiding van de wolluizen heeft dat een vermindering van de sierwaarde van de aangetaste plant tot gevolg. Ook worden vruchten en bloemen hierdoor besmeurd, waardoor ze onverkoopbaar worden. Tevens vermindert de fotosynthese van de bladeren, waardoor de productie van bloemen en vruchten afneemt.
In siergewassen is alleen de aanwezigheid van wolluizen al voldoende om het product onverkoopbaar te maken. Er is daarom bij een zeer kleine populatie al sprake van economische schade.