Algemeen
De gewone rozenluis (Macrosiphum rosae) is een ernstige, soms overvloedig aanwezige plaag op roos. Hij komt over nagenoeg de hele wereld voor en is wijdverbreid in Europa.
Levenscyclus en uiterlijk van de gewone rozenluis
Bladluizen hebben een ingewikkelde levenscyclus, met zowel gevleugelde als ongevleugelde adulten. De bladluizen vertonen ook een grote verscheidenheid in kleur. In kassen planten ze zich ongeslachtelijk voort, waarbij onbevruchte levendbarende vrouwtjes steeds nieuwe generaties met vrouwtjes voortbrengen. Bladluizen vervellen vier keer voordat ze het volwassen stadium bereiken. Elke keer blijft er een witte vervellingshuid achter die hun aanwezigheid in het gewas verraadt.
De vleugelloze vrouwtjes van de gewone rozenluis zijn 1,7-3,6 mm groot en groen of dieproze tot roodbruin van kleur. De antennen zijn donkerder, en de kop soms ook. De sifonen zijn zwart en naar buiten gebogen.
De gewone rozenluis overwintert meestal op rozenstruiken in het eistadium, hoewel sommige adulten zich in een milde winter ongeslachtelijk kunnen blijven voortplanten.
In het voorjaar en de zomer kunnen er grote bladluiskolonies ontstaan op roos, waarbij scheuten soms volledig bedekt zijn door bladluizen. In de zomer verspreiden gevleugelde bladluizen de besmetting naar andere rozenplanten en soms ook naar secundaire waardplanten. Vaak zijn er kolonies aanwezig op rozenstruiken in het najaar, totdat hun ontwikkeling wordt belemmerd door de kou. In verwarmde kassen kunnen ze het hele jaar door aanwezig zijn.
Schadebeelden
Bij aantasting met gewone rozenluis wordt de groei van knoppen en nieuwe scheuten vertraagd. Het blad en de bloemen zijn vaak misvormd en verontreinigd met kleverig honingdauw waarop roetdauwschimmel gaat groeien.