Helicoverpa armigera

Katoendaguil

Algemeen

De katoendaguil (Helicoverpa armigera) komt voor in tropische en subtropische gebieden in alle werelddelen, behalve Noord-Amerika. Larven van de katoendaguil (Helicoverpa armigera) zijn zeer polyfaag en voeden zich met gewassen zoals katoen, sorghum, tomaat, suikermaïs, bonen, soja, tabak, zonnebloemen en diverse fruitgewassen. In de kas wordt met name tomaat aangetast.

Levenscyclus en uiterlijk van de katoendaguil

De eieren worden individueel afgezet op jonge scheuten, vlak bij knoppen, bloemen, vruchten of op bladeren. Ze zijn vrijwel rond met een afgeplatte basis en een diameter van ongeveer 0,5 mm. In het begin zijn ze glanzend geelwit, maar hun kleur verandert in bruin vlak voordat ze uitkomen.

De rupsen van de katoendaguil (Helicoverpa armigera) doorlopen meestal zes stadia, alhoewel er onder bepaalde omstandigheden vijf of zeven stadia kunnen voorkomen. Jonge rupsen zijn geelwit tot roodbruin met donkere vlekken. In latere stadia wordt de kop gemarmerd, en op het lichaam zijn dan drie duidelijke donkere banden in de lengterichting aanwezig met vele lichter gekleurde golvende banden ernaast. De kleur van de oudere rups is uitermate variabel. Hij kan groen, strogeel, zwart of roze-, bruin-, of roodachtig zijn. Volgroeide rupsen zijn 30 tot 40 mm lang. In het eerste stadium zijn de rupsen het meest mobiel en bewegen ze zich als spanrupsen. Rupsen kunnen zich agressief en kannibalistisch gedragen. De verpopping vindt plaats in de grond. De poppen zijn 14 tot 18 mm groot en hebben een gladde bruine huid.

Volwassen vrouwtjes van de katoendaguil (Helicoverpa armigera) zijn bruinachtig oranje motten met een lichaamslengte van ongeveer 18-19 mm en een spanwijdte van ongeveer 40 mm. De grijsgroene mannetjes zijn kleiner. De voorvleugels zijn aan de rand afgezet met een rij zwarte stippen. De achtervleugels zijn zowel bij het mannetje als bij het vrouwtje crèmekleurig met een donkerbruine band aan de buitenrand.

Bestrijding van de katoendaguil